Lezen

De tovenaar van Matadi

Voor Kaartje & Alix, twee edele kasteelvrouwen die zich steeds zo aardig verwarmen aan de haard van de vurige fierheid. Steeds en altijd voor Helen, mijn eeuwige hart, de hemel op twee benen, rondwiegend met haar babyprinsesje op de tonen van Knopflers Brothers in Arms.     Het vroegste begin? Wel.. Ik ga toch proberen. Ik zal toch proberen te beschrijven, zo goed als mogelijk, wat mij overkomen is. Ik weet het zelf feitelijk nog niet. Ik besef het zelf nog niet, bedoel ik. Het schijnt een droom en toch ook niet. Een magisch realisme. Een trap van steen in wolken in het aanschijn van een bijkans vierhonderdjarige man, de frisse jongeling die ik steeds blijf, die zelfs al 's een vrouw mocht zijn, een verantwoordelijkheid maar een verademing. Dat wegdromen, het menselijke wegdolen langs de grotten en de spelonken van onze gedachten, het ligt deze keer in oorsprong aan Broeder Diederik. Hij overtuigt mij om het allemaal neer te schrijven. Schrijf zo zot als mogelijk, zegt hij, maar ik zeg, ook tegen haar, tegen de liefste, tegen Wiene, ik zeg rustig: “Diederik, het is zo al zot genoeg, vent.” "Ja, ’t is waar,” wrijft hij door zijn dikke pluizenbaard en bedaart. Hij trekt sprekend op de rijzige Servranckx, het gepensioneerde hoofdgenie van de Antwerpse B1. Hij lijkt ook ontzettend op Urbanus van Tollembeek. Het is te zeggen: Diederik is wellicht nog hoogbegaafder dan het absurde origineel. Zijn geest waait alle windrichtingen uit maar wezenlijk is hij lokaal verankerd in de Vlaamse boerenaarde. Hij heeft er een carrière van gemaakt om heimwee maar niet toe te geven. Toch is hij uit zand en klei op Asseneedse leest geboren en grootgeworden als een eenzaat, een zonderling, met de neus diep in de boeken. Het is mogelijks Diederik die Marc De Bel de kiem heeft ingeplant van het magistrale Ei van Oom Trotter, toen op internaat bij de Jezuïeten in Kruisem. Zichzelf grootbrengen deed Diederik met een snuif van hippie hier, een onderdompeling in het existentialisme, een waanzinnige verslingering aan de despoot André Breton en diens collega Mussolini, die volgens Diederik "de moraal had van een lintworm, het IQ ook van een platvis, maar van Retorica geen één college verslapen." Hij is liefdadig en gewelddadig tesamen. Ooit langs de droge kusten van Malta kocht hij uit medelijden een houten beeld aan van een sjamaan, een Afrikaan, donker als een blinde vlek op de retina. Het vreemde was: ook z'n tanden waren zwart, alsook de tong, die dik was en slog. Diederik betaalde de man uitbundig, meer dan ruim genoeg. Maar hij liep het allemaal te wantrouwen, heel het zwarte besmettelijke kruipende mistige gevoel, en sloeg het beeld terstond kapot op een massieve bolder. Donker stof steeg uit het beeld op, dat knakte als een droge stronk. Diederik moest hoesten, dat herinner ik me. Op de terugweg richting Rotterdam, die hij op een vrachtschip doorbracht, zag hij plots hoog op de scheepsbrug met de verrekijker een zwarte verhakkelde man vantussen de kolossale exotische boomstammen klauteren. "Miljaar," zei Dierik kordaat. Hij keek naar zijn collega Armelinks, een scherpzinnige droomfilosoof, soort Herman Finkersfiguur, en trok 'm aan de mouw mee naar dek. Ze stapten op de man af, die nauwelijks nog kon staan, amper nog kon praten. Hij miste een stuk van de tong. De wonde was slecht geheeld. Hij prevelde, de zwarte man: "A-Americaa.." en wees trillend als een vlaggekoord, net voordat hij in ademnood verstrikte, richting het Westen, waar de zon al aan haar bloedrode ondergang was begonnen. "Maar copain toch," sprak Diederik tegen de oude amper nog levende man, "Wij gaan wij helemaal niet naar Amerika. Naar Rotterdam, ja. Dat valt efkes tegen maat." Armelinks greep humanitair in en brak ertussen door: "U bent nu officieel verstekeling," pinde hij de man in de borst, "Er zijn regels te volgen. En de uitkomst, nou, die ligt helaas al vast. Hoezeer mijn hart al verpand raakt aan u. Zeker te weten. Want jouw ogen als diepe meren.." "Elcerlyck," onderbrak Diederik, "We staan hier niet in de kletsende regen om weer naar uw toiletpoëzie te luisteren hé. Anders zouden mijn oren erover beginnen nadenken om zelfmoord te plegen, verstaat ge?" En tegen de verdorstende Afrikaanse man: "Komt gij maar uitrusten in een propere schon hut, mijne vriend, waar ge subiet vers eten krijgt aangeschoteld en al de Cola die ge drinken kunt." Armelinks beaamde en zei: "Kom maar mee, beste vriend, kom. Op de vlucht voor je vrouw, nee? Ik wou dat ik het durfde, als een vlucht regenwulpen. Maar ze speurt mij gewoon neer, vrees ik. Ze plukt mij zo uit het Heelal. Denk jij soms aan een volgend leven, vriend? Hoe zou jij dan graag terugkeren? Niet als een Ikeakast. Ikzelf graag als een satelliet. Satelliet Suzy zou ik dan hoog boven de wolkendekken voor alle vrouwen en kinderen zingen, toch voor zij die er dankbaar om zouden zijn, de anderen die horen me gewoonweg niet: geen erg, geen ergernis." Hij draagt een pletse paterskruin, Diederik, maar prachtige lange grijze haren. Hij is, tja, broeder Franciscaan. Een varende broeder op rust. Hij heeft het evenwel nog nooit zo druk gehad in dat groteske, azathothiaanse brein van hem. Hij heet officieel binnen de Orde broeder Amedee, dezelfde Amedee die zonder te weten op het punt staat een geheim te ontsluieren over de Maagd Maria en de Geboringen, een thema waar hij alreeds aan de universiteit in de jaren stillekes een boek over publiceerde. Hij schreef ook een roman. Een Reynaertroman. Hij ís Vos Reynaert. Gidst regelmatig -geheel in het zwart gekleed, geschminkt, zoals gewoonlijk, alsof het tot zijn normale Geboring behoorde- grote groepen dwaalloze zielen doorheen de gloriërende middeleeuwse prachtsteden Afwerpen en 't Ent, waarover hij de geesten der toeristen de meest waarzinnige, schavuitige histories inprent. Zo geloven ze bijvoorbeeld, de meeste toeristen dan toch, dat Hendrik VIII een zodanig dikke drol in 't Ent achterliet geplonsd dat de zwemvijver van het elfde-eeuwse Ravensteen overliep. De Steenkeutel, het eeuwenoude fort in Afwerpen, met muren evenzo gewapend als de schedels van haar landerige dwarse inwoners, telgen van de onversaagde Oorspronkelingen, zou in Afwerpen persoonlijk gedropt zijn geweest door zijne majesteit Ramses II. De farao, getuigt Diederik ernstig met gebaar, wenste graag een buitenverblijf ten westen van de Zonnegod, aan diens vergzaligde linkerkant. Een Alexandrische da-dasja moest het worden in de moerassen tussen de eerste Menapiërs, een verstild en bescheiden volkje, welsiwaar nogal terecht "eigen volk eerst" ingesteld, zou de historie later bewijzen. Het volk droeg scherpe dolken, van bijzondere kwalsiteiten gesmeed. Sommige mannen, de dienaars en bewakers van hun moeders, droegen onder hun gordel boksbeugels uit dezelfde smidse bekomen. Er liepen blonde Amazones in het midden. De stam leek matriarchaal, al zeker inzake een bepaalde diepte in omgang met elkaar en inleving, zowel naar de allerkleinste kinderen toe als naar de zwakkeren, de gewonden en de bedroefden. Vredelievend als ze waren liepen ze in tijden van spanning alert op indringers gewapend, ook de vele -prachtige- vrouwen in hun midden, met tot de perfectie verschaafde slagknuppels die op de tegenwoordige hurleys lijken, een licht en wendbaar wapen dat de Premenapiërs ter geschenke mee de plas overgaven aan de Saksen en de Picten en alle Keltische hordes, in feite, en ander roemrijk gespuis, dat tot vandaag nog overleeft, dat over de eeuwen heenspringt om dagelijks te wisselen van bestaan. Diederik leest verkneukelend graag uit Diederic Van Asseneede, "die tale sal mense te rime bringen / Ende te redene die aventure", zulkse. En hij vereert de verdonkeremaande C.C. Krijgelmans, die volgens Diederik een rebelse nieuwe Nobelprijs nog moet krijgen: "Wat een geniale genioze man!" Men ziet hem soms op blote voeten voorbijsloffen in een bruine pij met een manillakoord omheen gebonden die volhangt met rookwaren, verse verse stengels van de wildste en meest Limburgse daslook, opgedroogde platbelookte wijngaardslakken en een aantal rinkelende bedeltjes. Huginn & Muninn, onder anderen. Ook een bedeltje dat hij van Nielde kreeg, de Leuzense belladonna: een huilende wolf. Zoals Bloedhaen er een had. Charms die ook Wiene rond de pols of rond de enkel draagt. Ook haar grote neef doet dat, stiekem: aan een zilveren halskettinkje, steeds onder zijn hemd of t-shirt verstopt, hangt een zilver christelijk kruisje dat van Meeke is geweest. Het moet hooonderden jaren oud zijn, het kleinood. --- Imposant figuur, Diederik de Vader. Bijnaam: de rokende apostel. Of Meester. Chef. Ruikt zwaar naar aftershave altijd en pijp, pijptabak: vanillig, houterig, harsig, brutaal. Heeft een hekel aan schaamte. Over zijn eerste erotische ervaring met een jongedame stamelt hij blozend, onder de indruk nog altijd na vijfig jaren, dat het voelde alsof hij in een nest jonge v-vleermuizen tastte. Nooit meer! Hij maakte later tijdens een hete seventieszomer een slordige z-zes kinderen, rapraprap. Nadien een goed stoombad genomen om voornamelijk zijn duivelse flieter, een kleine meetlat groot, een goeie stevige schrobbeling te geven en tot eeuwige rust te zalven met Zwitsal bodylotion. Vervolgens een laatste LSD-trip gemaakt, richting de sterren, de Magelhaense Wolken meer bepaald, niet al te ver van huis weg. Sindsdien heeft Diederik nooit nog een vrouw aangeraakt. Ze werden Heiligen voor hem. Ze verlangen nochtans naar hem soms. Rijen van artistieke intelligente knappe rijpere dames. Sterrenbeeld Ram zijn ze soms per ongeluk. Hijzelf een Maagd, laat hij zich vertellen. Pas op: het gebeurt ettelijke keren dat Diederik in de rij staat aan te schuiven bij een vrouw die hem niet meer wenst te zien of zelfs te dromen. Tja.  

Lucien Haentjens
325 2

Maanmeisje HOOFDSTUK 1

Als haar stad niet bedreigd werd door natuurdemonen, kon Merliah misschien genieten van de gezellige drukte rond de tempel, de uitbundige muziek en aanlokkelijke geuren van vers gebakken brood en bramensaus. Nu wachtte ze vol spanning de ceremonie af, die hun lot zou bepalen. Haar lot.               Het groepje vrienden baande zich een weg door de menigte aan de rand van het plein. Een nieuwe stroom uitgelaten feestvierders duwde hen aan de kant, drong hen terug naar het zandpad dat de marmeren tegels van het donkere bos scheidde. Instinctief reikte Merliah naar haar opgestoken haar, om te controleren of de dolk nog op zijn plek zat. Niets aan de hand. Maar Merliahs hart bonkte in haar borst. Achter de kleurrijke lampionnen en bloemenslingers loerde de wildernis van Guran. Rododendrons en heesters ritselden in het avondbriesje. Klimop kronkelde ongebreideld over de lantaarns die het domein omzoomden.              Het Huis van de Maan lag midden in de wilde natuur. Het gebroken wit van de statige tempelmuren stak af tegen het donkere groen van de omgeving. Een oord van rust in een gevaarlijke, onberekenbare wereld.               Dit was de eerste keer dat Merliah het Feest van de Maangodin op het platteland bijwoonde. De eerste keer dat ze de prominente Tempel van Niyati met eigen ogen zag. Een sober gebouw in vergelijking met het Paleis van de Zon, maar minstens even indrukwekkend. De vele vleugels en paviljoenen die met zuilengalerijen en luchtbogen aan de Grote Hal waren verbonden, maakten het een organisch geheel. Hoge bogen en eenvoudig lijstwerk sierden de vaalwitte muren. Een grote zilveren koepel die uitliep in een spitse punt torende boven het gebouw uit. Onderaan het koepeldak waren op een brede doorlopende strook de fases van de maan afgebeeld. De spiraalvormige torens aan weerszijden van de gigantische ingang waren bezet met edelstenen die glinsterden in het rode avondlicht.              Maar het meest was Merliah onder de indruk van de weelderige natuur die het tempelcomplex omringde. Die was van een verraderlijke schoonheid. Zoiets had ze nog nooit gezien – in haar stad zou heerser Arasan dit nooit toelaten. Zóveel groen, zo dicht bij de mensen! Het zijn maar bomen en planten, probeerde ze zichzelf voor te houden. Maar één vleugje magura in hun wortels en dat vredige groen ontpopte zich tot de geniepigste moordenaars.               Merliah rukte haar blik los van de struiken met hun veel te donkere plekken en schaduwen. Ze haastte zich naar haar vrienden, die van een vlierbloesemdrankje nipten. Daarbij moest ze overhangende takken ontwijken en lette ze erop dat haar chique muiltjes niet vuil werden, tenminste niet voor het feest was begonnen. Een kelner bood haar een schaal vol lekkernijen aan. Merliah pakte twee honingkoekjes met glazuur in de vorm van een halvemaan en stak ze in één keer in haar mond.               Ze haakte haar armen door die van Nisa en Cem. Vanavond zouden ze plezier maken. Stiekem was ze opgelucht toen ze zich weer onder het volk mengden. De warmte en gezelligheid van de feestvierders voelde als een cocon, waarin ze veilig was.               Elk najaar zakten honderden bezoekers af naar het platteland van Guran om bij de Tempel van de Maan een van hun belangrijkste goden te vereren: Niyati de Lichte, de Maangodin die de mensen tegen onheil beschermde en hen de Ware Weg toonde.               Het plein liep over van het volk. Kleurrijke zijden stoffen mengden zich met sobere witte gewaden. Die laatsten waren de leden van de Tempel, dienaars van maanheerseres Silva. Zij onderhielden de connectie met de Maangodin door hun religieuze praktijken, ze vingen zieken en gekwetsten op en verrichtten wonderen door hun kennis van magura.              Weldra zou June daar tussen lopen. Merliahs hartsvriendin maakte zich op dit moment klaar voor de ceremonie waarbij ze ingewijd zou worden tot de Tempelkring. Merliah wilde de plechtige ceremonie voor geen haar missen. Ze frunnikte aan de paarse magnolia in haar gevlochten armband, die ze bij het slotritueel voor June in het water zou leggen. Ze probeerde er niet aan te denken dat hun beide levens vanaf nu voorgoed zouden veranderen.               Muziek steeg op uit alle hoeken van de tuin. Hoewel het dansfeest pas na de ceremonie en het plechtige avondmaal zou losbarsten, klonk er al volop trompetgeschal en getrommel. Mensen zwaaiden met zijden sjaals en dansten in kringetjes op de tonen van fluiten, violen en kithara’s. De lieflijke melodieën vulden Merliahs hoofd en hart. Haar benen begonnen spontaan mee te bewegen met de maat, haar saffierblauwe jurk deinde op en neer bij elke stap.               Terwijl Merliah met haar vrienden het uitgestrekte voorplein overstak, voelde ze zich plotseling naakt zonder haar mandoline over haar schouder. Al een jaar keken ze ernaar uit om op de Feestdag van Niyati met hun gezelschap op te treden bij de Tempel. Een unieke kans, die wel eens veel voor hun carrière als muzikant kon betekenen. Nu zouden alleen Nisa, Cem en Arvid muziek spelen op het feest. Enkele weken geleden viel een natuurdemon hun repetitieruimte binnen en verwoestte Merliahs kostbare mandoline. Verbrijzelde het tot op de splinter. Pijn borrelde als vloeibare lava op in haar borstkas. Ze drukte het weg, probeerde te genieten van de sfeer om haar heen. Dit was een buitenkans. Niyati’s feest kunnen vieren op het platteland, voor het eerst de wereld buiten haar stad Juro verkennen… Het gezelschap had een volledige dag gereisd vanuit Juro om het traditionele feest bij de Tempel bij te wonen, nu zou ze haar avond niet laten verpesten door een stelletje herrie schoppende natuurmonsters.               ‘Ben je er klaar voor?’ Nisa draaide zich naar haar om.Merliah voelde de spanning in haar buik. Ze forceerde een glimlach. ‘Tuurlijk.’ Ze knikte naar de brede marmeren treden die naar de Grote Hal leidden, waar de schaal met het heilige maanwater op de tempelleden wachtte. ‘De vraag is of June er klaar voor is’, grijnsde ze.

Hanne G
0 1

SYNOPSIS Maanmeisje

Merliah is een goedlachse, muzikale jonge vrouw met een rijk sociaal en cultureel leven. Er gebeuren echter vreemde dingen in haar geliefde stad Juro; een diep kwaad dat in de omringende natuur huist, dringt de stad binnen en terroriseert de bewoners, magische planten woekeren, gevaarlijke dieren en natuurgeesten veroorzaken chaos. De natuurwakers aan de rand van de stad waken over de veiligheid, houden de monsters buiten, maar deze bescherming is niet waterdicht. Merliahs droom van een carrière als muzikant wordt aan diggelen geslagen wanneer een natuurdemon haar kostbare mandoline verwoest tijdens een inval. Enkele dagen voor het Feest van de Maangodin, een belangrijke feestdag van het rijk Aeris en in het bijzonder van de spirituele gemeenschap, wordt ook een deel van de Tempel van de Maan vernield: het bescherm- en geneesoord van het rijk. De maanheerseres, die instaat voor de bescherming van het rijk, wendt de feestdag aan om steun te vragen aan Maangodin Niyati. Tijdens de ceremonie verwelkomen ze bovendien enkele nieuwe leden in hun cirkel, waaronder June, Merliahs beste vriendin, die genezeres wordt in de Tempel. Op het feest op het platteland raakt Merliah in gesprek met natuurwaker Jay en komt ze erachter dat de heersers van Aeris, zonneheerser Arasan en maanheerseres Silva, een missie organiseren om de bron van het kwaad – de bron van de magura-aanvallen in het rijk en in de stad – op te sporen en uit te schakelen. Hoewel Merliah de drang voelt haar stad en dierbaren te beschermen, sluit ze zich niet onmiddellijk aan bij de missie. Na een confrontatie met heerseres Silva en met haar vriendin June, loopt Merliah weg van het feest. Ze stuit op een ruïne en vindt daar een meisje. Koud, bleek, klein. Op het randje van de dood: Tasia, een bediende van de Tempel. Later blijkt dat zij geofferd werd door Silva aan de halfgod/demon Aodhan, die beschouwd wordt als de bron van het kwaad.  Merliah breekt binnen in een landhuis om medicijnen voor Tasia te stelen, en wordt betrapt door Jay, die daar blijkt te wonen en weldra op missie vertrekt. Nadat de jonge vrouw een spoor vindt van halfgod/demon Aodhan, waar de missiegroep op jaagt, besluit ze om de natuurwakers achterna te gaan. Als Merliah de bron en verspreider van de kwade magie uitschakelt, zal haar stad veilig zijn. Door mee te strijden voor haar volk hoopt ze bovendien hulp te krijgen van de heersers om haar muziekcarrière weer op te bouwen. Op hun tocht door de wildernis, op zoek naar de bron van de kwade magura, komt Merliah erachter dat er geen goed of kwaad is, dat de natuur beide kanten heeft, net als de mens, en dat het kwade van de natuur zelfs vaak (en ook in dit geval) ontlokt is door de mens, die de natuur steeds meer schade aanricht. De zogenaamd kwaadaardige halfgod/demon Aodhan waar ze op jagen, blijkt de bewaker te zijn van Kairos, de levensboom van de magie, waar de maanheerseres haar krachtige magische edelstenen vandaan haalt.De heersers blijken bij te dragen aan de aanvallen in de stad door hun (semi)geheime activiteit én proberen Merliah tegen te houden, eerst wanneer zij de magura probeert te stoppen en dan wanneer ze die probeert te redden. Zonneheerser Arasan wil namelijk alle magura vernietigen, terwijl maanheerseres Silva controle wil over de magura en over het volk.

Hanne G
9 1

Tweedaagse

“Nu ben ik toch die tekentang vergeten!” Ik wilde de tweedaagse met mijn gezin in de wilde Zweedse natuur met gemoedsrust inzetten, dus maakte ik een lijstje op mijn smartphone, controlefreak als ik ben. Het is mijn manier om ondernemingen aan te durven en m’n hoofd even te parkeren. Ik had dus een lijstje, er kon niets misgaan. Onze eerste stappen tussen de mossige rotsen, en ja hoor, ik was al iets vergeten. “Te laat, we gaan niet terugkeren”, zegt mijn man, waarop hij de angst in mijn ogen snel aanvult met “We zijn maar 1 nachtje weg, en zitten dicht bij een camping moest het nodig zijn”. De nood in mij elk mogelijk scenario op voorhand in te schatten, weerhoudt me te gedijen in ‘wat komt, dat komt’. Een zoveelste (weliswaar dit keer kleine) oefening in loslaten dus, waarin ik gaandeweg probeer te slagen, maar niet voor ik waarschuw dat een tocht van 15 km een uitdaging kan zijn. Gestaag geef ik me over aan de ruis van het zachtmoedige soort, gespiegel van water, gekraak van takken in vlijtige wind, zompig terugveren van stapvoeten op een naaldige ondergrond, vergezicht zo ver als je kan kijken, en meer van die dingen die je vergeet te missen als je thuis in de zetel hangt. Het verwondert gelukkig nog; hoe we hier vrij snel een oerplek vinden waar we ons nog alleen wanen, ver van de drukmakerij in onze maatschappij. Nog deugdelijker hoe mijn boys (die stoer het meeste gewicht dragen) af en toe omkijken zoekend hoe mama het er vanaf brengt. Twee zonen lopen met goesting én een overnacht-rugzak op kop (niet altijd evident onder hormonale verstoring). Een liefhebbende papa deelt ervaring en kennis, en ik neem alles in me op achteraan; zonder opgejaagd wild te zijn. Het had weinig nodig, en toch voelde het zo waardevol hoe we in korte tijd wat dichter naar elkaar toe groeiden tijdens deze ondernemende tocht (inclusief de puber). 30 km ontdekking van woeste natuur, enkel wij, en een frisse lucht overnachting brachten ons verbinding, en binnenin verstilden goed bedoelde stemmen zoals ‘ik ben de tekentang vergeten’.

LivLot.Writer
13 1

De hond in de bar

Ik voel me als de hond op de grond. Uitgeput ligt hij neer, een poot te kort, mank en diep ademend. Het was veel, erg veel. De haren zweven over de vloer en verraden de tijd. Een wat oudere frêle dame komt langs en ziet hem liggen, ze heeft compassie, gaat door de knieën en streelt zijn blonde vacht, het dier hijgt diep. Ja, zoiets, zo voel ik me, alleen bukt er geen dame om me even te strelen. Ik sip wat aan m’n Alkmaarse Blonde, het lokaal gebrouwen bier dat men hier overvloedig serveert. Ik kom hier elke vakantie en voel me er thuis. Zeker in dit cafeetje met lekkers en volgestouwd met jaren tachtig objecten die te koop zijn, zoals een He-Man pop en een oude typemachine. De barvrouw, Senly, spreekt de knuffelende dame aan:“Oh, ik was je vergeten.”“Ach, ik zat hier bij hem, hem wat aandacht te geven, dat heeft hij graag.” De hond kreunt nog eens en hijgt hunkerend na als ze opstaat. De arme stakker. Ik zit achter mijn laptop en volg het gesprek. Focussen lukt nu toch niet meer, niet na een derde Blonde. Zij begint over de kat van de buren, die ook zoveel aandacht vraagt.“Ja, en ik was een tijdje vegetarisch,” popt de stem op van Olijfje, de dochter van de bazin, die iets verder zit en haar vriend aangeeft dat ze nu wel een stukje vlees lust. Hij glimlacht opgetogen. Ze banen zich weg, stoelen krassen over de vloer, getrippel naar boven.De kattendame doet alsof ze niets merkt en vervolgt haar verhaal.“Ik was heel goed met katten. Als ik naar school ging, gaf ik alle katten onderweg eten.”“Nou ik helemaal niet," antwoordt de cafébazin kortaf.“Nee, jij bent geen kattenmens.”“Het zegt me niets.”“Dat snap ik, katten zijn heel apart, net als ik.”“Ik vind ze vreselijk. Ik ben met katten opgegroeid en kreeg er huiduitslag van, maar mijn  moeder bleef ze binnenhalen. Ik moest er maar mee leren leven.” De dame zet zich aan tafel en staart voor zich uit.“Ik trek dat aan?”“Wat?”“Ja, zo.”“Van die dingen die aandacht vragen en je dan zomaar achterlaten wanneer ze er zin in hebben?”Ze knikt.“Net als bij mijn moeder.”  Het is even stil. “Nou, uh geef mij maar een deca, volgende week moet ik nieuwe medicijnen nemen en dan mag ik geen cafeïne meer, dan neem ik alleen nog cichorei met haverdrank.”  “Bah, vind ik vreselijk.”“Nou heerlijk vind ik dat.” Senly zet de koffiemachine aan en neemt vervolgens een pan die ze achteraan de toog op een elektrisch vuurtje zet, waarna ze olie, eieren, sojascheuten en tomaten bij elkaar gooit. “Nou bamboe, dat smaakt pas nergens naar.”“Ja, juist.” Een Franstalige muziekzender staat op en vult de leemtes in. Ze brengt haar de deca. De hond kijkt op naar zijn bazin. De geuren van tomaten, eieren en zoete gebakjes openen de neusgaten. Koffiemokken zijn opgestapeld. Mijn drank is op. Ik heb zin in een sigaar, dat is lang geleden. Neen, ik blijf ervan af. Mhh, toch echt wel zin in. Die fantasie keert af en toe terug. De geuren die doen herinneren aan leuke en minder leuke dingen. “Wat ruikt het hier lekker?” Zeg ik. “Dat ben ik,” Zegt Olijfje, wanneer ze de trap afdaalt die ergens naar de woonruimte boven het café leidt. Achter haar geen vriend te zien, alsof hij nog aan het bekomen is van de tonnen aandacht die het net kreeg, of moest geven. Met haar lange wimpers kijkt ze me glimlachend aan. Wat later gaat het alarm af.  “Dat is m’n peukie,” roept de dame die net in de deuropening is gaan staan met een sigaret. “Nou geen probleem, ik zet het wel af en blijf jij dan nog maar even buiten staan.” De sfeer is hier optimaal.  Het lijkt wel alsof ik bij mijn oma ben, in een huis uit een ver verleden, vol met oude dingen uit de jaren tachtig en mensen uit de buurt die hier om de haverklap binnenspringen en hun ei komen leggen. En als je te veel klaagt, moet je betalen. Zeuren kost hier 1,5 euro. De kattendame betaalde al veel fooi.

Bart Vermeer
1 0

biografie

Hallo, ik ben Violette Vandervelden en ik ben net twintig jaar oud geworden. Zoals velen heb ik soms moeite met ouder worden en het beseffen dat je achterop raakt. Mijn werk is grotendeels geïnspireerd op mijn leven, omdat ik zelf deel uitmaak van de LGBTQIA+ gemeenschap. Het is enorm belangrijk om meer literatuur te schrijven die deze ervaringen meer mainstream kan maken, zodat jongeren zich gerepresenteerd voelen in wat ze lezen. Bovendien ben ik enorm bezig met mentale gezondheid en het bespreekbaar maken van deze problemen. In mijn persoonlijk leven luister ik graag naar podcasts terwijl ik aan het bakken ben. Mijn grootste liefde is mijn familiehond Nono. Niets is beter dan thuiskomen en een kwispelende vriend aan de voordeur te zien. Ik ben enorm geïnteresseerd in musea en ik kan echt stil worden van een mooi schilderij. Mijn ouders leerden elkaar kennen op een fotografiecursus, en logischerwijs heb ik ook deze creatieve genen geërfd. Van mijn 2,5 tot mijn 18 jaar ben ik naar school gegaan in het Jozefs Klein Seminarie, daarom heb ik soms moeite met verandering. Ik ben geïnspireerd door het schrijven, wat ik verder heb kunnen uitwerken als hoofdredacteur van onze schoolkrant. Ik zou mijn schrijfstijl beschrijven als dromerig maar toch realistisch, iets dat heerlijk paradoxaal is, maar het leven zou toch saai zijn zonder deze tegenstellingen. Momenteel beleef ik de tijd van mijn leven in de richting communicatiewetenschappen aan de KULeuven, met de nodige ups en downs. Hoewel ik soms bang ben voor het ouder worden, ben ik tegelijkertijd enorm nieuwsgierig naar wat de toekomst in petto heeft! 

Violette Vandervelden
12 0

Roodborstje

Hij had zich opgehangen aan een dik touw en hing stil in de grote hal. Zo te zien was Zijn nek gebroken. Zijn mooie pantalon vertoonde natte vlekken in Zijn kruisstreek. Haar blik had eerst Zijn schoenen gezien. Ze was niet geschrokken. Het touw was vastgemaakt aan de radiator op de overloop, die hing scheef uit de muur. Hij moest naar beneden gesprongen zijn. Terwijl ze zo naar Hem keek, zag ze in gedachten hoe Hij als een duiker op het muurtje moest gestaan hebben, en hoe Hij met Zijn duim en wijsvinger Zijn neus dicht hield, hoe Hij Zijn lippen opeenperste en Zijn ogen dichtkneep, alsof Hij in het zwembad in het diepe sprong om de bodem te raken. Hij had een blauw kostuum aangetrokken dat ze niet kende. Hij droeg twee stroppen: één kundig gemaakte van een dik jutte touw en een andere, goudkleurige zijden.  Hij hield niet eens van stropdassen, dacht ze, die gaven Hem het gevoel dat Hij stikte. Op Zijn  ivoorwitte hemd hing een slordig geschreven briefje.  Sorry Hou van je X Het was helemaal verkreukeld alsof Hij het eerst opgefrommeld had en daarna toch weer wilde gebruiken. Petra was net thuisgekomen van haar nachtshift. Het eerste licht van de dag streek door het grote raam, dat zich uitstrekte over de twee verdiepingen, naar binnen. Zijn lange schaduw verscheen tegen de muur. Ze voelde zich uitgeput en ging zitten op de koude zwarte tegels die Hij een paar maanden geleden zelf in de chape gelegd en ingewassen had. Ze had er wel eens aan gedacht wat ze zou doen als Hij er niet meer zou zijn, maar het enige wat ze over zich voelde komen, was die intense vermoeidheid. Ze schoof de deurmat dichterbij, legde haar hoofd op haar rugzakje en viel in slaap.  Toen ze een paar uur later wakker werd, stijf van de kille ondergrond, wist ze nog precies wat er gebeurd was. Het felle middaglicht deed Zijn blauwe kostuum blinken in de zon. Ze liep naar de keuken achteraan het huis, haalde een groot mes uit de lade en sneed het touw door. De radiator veerde gedeeltelijk terug op zijn plaats. Op de plaats waar het touw over het muurtje had gehangen was wat verf en pleister weg. Dat kreeg ze wel bijgewerkt. Beneden in de hal lag Hij met Zijn gezicht op de vloer, armen gestrekt naast Zijn lijf, de strop nog rond Zijn nek, een deel van het touw op zijn rug.  Ze borg het eindje touw dat nog aan de radiator hing en dat ze losgeknoopt had op in haar rugzakje. Het touw rond Zijn nek kreeg ze veel moeilijker los. Ze had geen plaats om met het mes achter het touw te geraken en sneed uiteindelijk met een zucht in het vlees van Zijn nek. Er sijpelde een klein beetje bloed uit de wonde, niet veel. Ze rolde Hem op Zijn rug wat door Zijn stijfheid verbazend makkelijk ging en keek Hem aan. Ze schikte Zijn kostuum en probeerde Zijn nek recht te leggen, maar dat ging niet. Ze trok het bloemetjesdonsdeken van het bed en drapeerde het over Zijn lichaam, duwde een kussen onder Zijn hoofd. Ze sloot de deur achter zich toen ze naar de keuken ging. Ze hield het mes even onder een waterstraal en legde het weer in de juiste lade. Ze draaide aan de knop van de radio.  Bob Marley & The Wailers. One Love.  Ze neuriede mee, nam een pannetje uit de kast onder het kookvuur, boter en twee eitjes uit de ijskast. Het brood was bijna op. Op het voederbankje in de pas aangelegde tuin zat een roodborstje dat elke andere vogel die dichterbij kwam, wegjoeg. De zon scheen. Het zou een mooie herfstdag worden, dacht ze. Fijn, dan kon ze een fietstochtje maken en op de terugweg even langs de bakker passeren.

Hans Van Ham
15 1

Beste vriend

Hallo, u spreekt met mevr. Cara pils.Wat kan ik voor u tappen?  Vodka hier, het is al 7 dagen uit me bier                                                                                         Voor mij 7  pintjes alstublieft.Vroeg achter Cognac aan de toog.                                                                                                                               Maar hij was niet meer verkrijgbaar. Ik heb vaak alcohol aan de lijn en hij vedette mij graag over zijn problematieken Hij is verslaafd aan zijn relatie met wijn. Ondertussen is het uit met bier.Waar zijn Jack en Daniele ooit gaven ze mij een Gouden Carolus.  Alcohol is niet mijn vriend.Het is mijn beste vriend. Ik ben niet de enige die zuipt met een Mechels bier.                                                                      Wanneer ik het koud heb verwarmt hij mij, slaapt in mij en brengt mij naar een plek waar ik een delier kan zijn.  Mijn leven komt tot zijn recht wanneer ik kots,                                                                               dan besef ik hoeveel kleuren erin zitten. Spauwen, spauwen en nogmaals spauwen.                                                                                      Godzijdrank! Dat ik niet teveel aan de drank zit. Voor mij nog één pintje alstublieft.                                                                                                   Nog één pintje.

Evelinebumba
2 0